De Gans...
Nederland is van oudsher een overwinteringsgebied voor trekkende ganzen. Zo overwinteren de kolganzen, die in het hoge noorden broeden, in onze graslandgebieden. Tegenwoordig broedt de grauwe gans, die van oudsher hier thuishoort, ook weer in Nederland.
Het aantal wilde ganzen in Nederland was halverwege de 20e eeuw zover afgenomen dat er nog maar circa 100.000 overwinterende ganzen waren. In Nederland komen de laatste jaren ongekend hoge aantallen ganzen voor. In de winter kan dit oplopen tot bijna 2,5 miljoen winterganzen en in de zomer tot 630.000 zomerganzen. Wanneer daar ook nog de zwanen, smienten en meerkoeten bij worden geteld dan zijn er in de winter dus ruim 3 miljoen grasetende vogels aanwezig. Ze leven grotendeels op economische graslanden en akkers. Op het grasland van agrariërs verorbert één gans ongeveer 500 gram vers gras per dag. Ganzen foerageren ongeveer tien uur per dag, vanwege de beperkte spijsvertering poept een gans iedere vier minuten. Zo zorgen ganzen voor vraatschade en doen zij de voedingswaarde van graspercelen afnemen door hun uitwerpselen. Jaarlijks bedraagt de ganzenschade in de landbouw circa 70 miljoen euro, waarvan een beperkt deel wordt vergoed. De meest voorkomende ganzen in de winter zijn de kolgans, de grauwe gans, de rietgans en de brandgans.
Ganzen eten gras, granen, klaver, suikerbieten en andere landbouwgewassen. Het aantal ganzen is nu zo groot dat zij plaatselijk veel overlast veroorzaken. Ze eten gewassen op en bevuilen deze door hun uitwerpselen. Het gaat hier vooral om schade aan graslanden, akkers, sportvelden en golfbanen en om vervuiling van het oppervlaktewater.